De eerste maanlanding 50 jaar geleden heeft niet alleen samenzweringstheorieën voortgebracht. Het Apollo-programma was de aanleiding voor veel technologische hoogstandjes en veranderde de wereld. Een kleine stap voor Neil Armstrong, een grote stap voor de techniek.
50 jaar geleden, op 20 juli 1969, daalde de Eagle-maanlander van de Appollo-11-missie neer op het maanoppervlak. In Mare Tranquillitatis zetten de astronauten Neil Armstrong en Edwin ‘Buzz’ Aldrin als eerste mensen voet op de maan. Daarmee was het doel bereikt dat president John F. Kennedy op 12 september 1962 had gesteld. De wedijver met Rusland was hierbij een drijfveer, de Russen hadden op 12 april 1961 al de eerste bemande vlucht door de ruimte op hun naam geschreven.
De Amerikaanse ruimtevaartorganisatie NASA moest tal van technische hindernissen overwinnen, waaronder het navigeren en koppelen van ruimtevoertuigen in de ruimte. Er werd namelijk gekozen voor een oplossing met een aparte maanlander. Die moest na de landing weer opstijgen en koppelen met de commandomodule zich in een baan om de maan bevond. Dit leidde tot de ontwikkeling van een vooruitstrevende boord- en navigatiecomputer (Apollo Guidance Computer, AGC).
Ondanks een ongeluk met Apollo 1 op 27 januari 1967, waarbij drie astronauten om het leven kwamen, ging het Apollo-programma door. In oktober 1968 voerde de bemande Apollo 7 tests uit in een baan om de aarde. Daarbij vond ook de eerste geslaagde tv-uitzending vanuit de ruimte plaats. Met tussenpozen van drie maanden werden raketten gelanceerd, totdat in juli 1969 het ultieme doel bereikt werd. Veel mensen vroegen zich echter het nut af van de vele miljarden die in de maanreis geïnvesteerd werden.