Als er in je thuisnetwerk wat fout gaat, kan het knap lastig zijn om te bepalen waar je moet beginnen. Een thuisnetwerk bestaat tegenwoordig immers niet alleen uit een router en pc, maar vaak ook uit tablets, wifi-extenders, powerline-adapters, switches, smart-tv’s, internetradio’s, slimme gadgets en tal van andere apparaten. Dat maakt het troubleshooten van netwerkproblemen behoorlijk lastig. Aan de hand van wat vuistregels laten zien hoe je zonder professionele kennis of dure apparatuur toch de bron van ellende vindt.
De ene dag streamt je mediaspeler zonder problemen naar je tv, de volgende dag heb je nergens meer last van. Soms klapt je internet er ineens uit, om er een paar minuten weer gewoon te zijn. Bepalen waar de fout zit, is behoorlijk lastig, zeker als het niet je dagelijkse werk is. Extra lastig wordt het wanneer problemen uit het niets ontstaan, dus wanneer je geen nieuwe apparatuur hebt toegevoegd of per ongeluk ergens de stekker hebt uitgetrokken.
Het is altijd slim om eerst te controleren of de basis in orde is, dus de onderste netwerklaag oftewel de physical layer. Concreet gaat het dan om de bekabeling plus alle actieve onderdelen zoals je router, switch, accesspoints, repeaters en powerline-adapters. Professionals gebruiken meestal kabeltesters om het fysieke netwerk te onderzoeken. Daarmee kun je breukjes of niet goed aangesloten stekkers detecteren. In een artikel in c’t 7-8/2017 op pagina 106 hebben we drie van dit soort apparaten uit verschillende prijscategorieën onder de loep genomen.
Als consument is het niet echt de moeite waard om zo’n apparaat aan te schaffen en kun je mogelijke oorzaken beter afstrepen door simpele verwisseltests. Als je dat gaat doen, moet je steeds maar één onderdeel per keer verwisselen en steeds op dezelfde manier testen of dat iets opgeleverd heeft. Noteer de resultaten eventueel in een tabel. Als je dan later toch nog hulptroepen moet inschakelen, heb je alles op een rijtje en scheelt dat je een hoop gedoe.
Controleer om te beginnen of de bekabeling in orde is. Een slechte afscherming (metalen mantel van RJ45-stekker ontbreekt) kan tot op softwareniveau effect hebben, maar is alleen met wat onderbuikgevoel te herkennen. Als je zelf contactdozen aanlegt, volg dan netjes de montagehandleiding van de fabrikant.
Beknibbel niet op kabels door bijvoorbeeld een deel van de aderparen voor de ene functie te gebruiken en de rest voor iets anders.
Gebruik voor elke dienst een eigen kabel. Zo voorkom je storingen door overspraak. En zo duur is een goede kabel nu ook weer niet.
Als je nieuwe kabel moet halen: voor gigabit (1000 Mbit/s) en NBaseT (2,5 en 5 Gbit/s) kun je normale en gekruiste CAT5epatchkabel gebruiken. Moderne apparaten bepalen dan automatisch welke instellingen ze samen het best kunnen gebruiken (autonegotiation). Hiervoor moeten er vier aderparen in de kabel zitten.
Sommige patchkabels hebben slechts twee paren (pinnen 1/2 en 3/6). Hiermee haal je maximaal fast ethernet (10 Mbit/s, 100 Mbit/s).
Het komt voor dat 1:1-kabels ondanks autonegotiation niet goed werken. Neem dan een kabel waarbij de paren 1/2 en 3/6 gekruist zijn en de paren 4/5 en 7/8 een op een zijn doorverbonden.