Voor het draadloze netwerk geldt in eerste instantie hetzelfde als voor de router zelf: verander eerst bij ‘Wi-Fi / Wi-Fi-netwerk’ de standaard wifinetwerknaam (SSID) en bij ‘Wi-Fi / Beveiliging’ het wachtwoord. De optie ‘niet-versleuteld’ is een absolute no-go, daarmee kan iedereen zonder wachtwoord op je netwerk.
Kies bij de WPA-versleuteling altijd voor de hoogst mogelijke instelling, in dit geval WPA2 + WPA3. Daardoor werken de nieuwe apparaten met een WPA3-versleuteling en kunnen de oudere nog de minder veilige WPA2-versleuteling blijven gebruiken.
Bij ‘Meer beveiligheidsinstellingen’ moet je zo veel mogelijk uit laten staan wat je niet per se nodig hebt.
Klik op Toepassen om de instellingen te activeren. Als je een overzicht van de instellingen wilt hebben, klik dan op ‘Infoblad afdrukken’. Dat overzicht kun je printen voor extra zekerheid. Als alternatief kun je ook de qr-code scannen met je smartphone om eenvoudig toegang te krijgen tot het draadloze netwerk.
Laat de optie ‘WPS actief’ op het tabblad ‘WPS-snelverbinding’ bij voorkeur uitgeschakeld. Hoewel dat een makkelijke manier is voor apparaten om verbinding te maken met je wifi, kan dat gemak ook potentieel misbruik met zich meebrengen. Als je die optie soms nodig hebt, bijvoorbeeld om een IoT-apparaat aan het draadloze netwerk toe te voegen, kun je hem altijd nog even inschakelen.