Zoals we onlangs al in een artikel bespraken: als je VHS videobanden wilt digitaliseren, moet je daar haast mee maken. Dit geldt ook voor digitale video-opnames, die nog op tape of andere verouderde gegevensdragers zijn opgeslagen. De tapes met de opnames hebben niet het eeuwige leven en door de verouderde techniek zijn er steeds minder of steeds slechtere afspeelapparaten beschikbaar.
Het einde van het analoge videotijdperk werd ingeluid door camcorders die digitale video-opnames maakten op mini-DV-banden. Die cassettes hebben zelfs de overstap naar full-hd overleefd. Op Mini-DV-tapes kunnen zowel opnames in de oude sd-resolutie staan zoals bij analoge S-VHS, of in het zogenaamde 16:9 HDV-videoformaat met een hoge resolutie. Sommige videomakers maakten destijds ook gebruik van het goedkopere alternatief Digital8, waarbij DV-gecodeerde video op Hi8-banden opgeslagen werd.
Ook al klinkt ‘digitaal’ als nieuwe technologie: al die formaten zijn al ruim 10 jaar geleden van de markt verdwenen. Dus ook daar neemt het aantal apparaten dat die banden kunnen afspelen drastisch af omdat de mechanica van de DV-apparaten – en dat werd al snel duidelijk – veel minder robuust is dan die van de analoge voorgangers. Daarom is het ook bij dergelijke formaten de hoogste tijd om de opnames op digitale DV-banden veilig te stellen.
Alle DV-opnamen werden gemaakt met intraframe-compressie, wat wil zeggen dat er allemaal aparte frames werden opgenomen. De Mini-DV-tapes waren verkrijgbaar in verschillende formaten. Met de standaardresolutie (de Standard Play (SP)-modus) kon je tussen de 30 en 80 minuten video op een cassette opnemen. Met de longplay-modus (LP) werd de opnametijd met een derde verlengd. Het stereogeluid werd opgenomen in 12-bit/32 kHz of 16-bit/48 kHz, en heel soms kwam je apparaten tegen die 4-tracks met 12-bit/32 kHz konden opnemen.
Het HDV-formaat bood verschillende geluidsopties. Ook daar zou het ideaal zijn als je voor het afspelen nog over het apparaat beschikt waar de originele opnames mee gemaakt zijn. In principe zijn DV-tapes en -apparaten compatibel met elkaar, maar door kleine afwijkingen in de mechanica kunnen er bij andere apparaten vaker fouten optreden in de vorm van blokartefacten.
Voor vloer- en schoudercamcorders was er de grotere standaard DV-cassette met een opnameduur van drie uur. Daar kan het digitaliseren inmiddels moeilijk van zijn door het ontbreken van spelers, aangezien die apparaten zelden werden verkocht en meestal werden gebruikt in professionele omgevingen waarin ze het vaak zwaar te verduren kregen. Als er geen geschikt afspeelapparaat meer beschikbaar is, moet je naar een serviceprovider stappen die dergelijke apparatuur nog wel in huis heeft. Bij het goedkopere alternatief Digital8 (D8), die Sony en Hitachi aanboden, is de situatie min of meer hetzelfde.
Aan het einde van het tapetijdperk lanceerde Sony een nog compacter formaat, MicroMV. Ook daar viel in 2015 het doek voor. Als je een geschikt afspeelapparaat wilt hebben, moet je diep in de buidel tasten – als je er al een kunt vinden, moet je rekenen op 400 euro of meer voor een MicroMV-camcorder. Afhankelijk van het aantal cassettes dat je wilt converteren, kan een aanbod van een dienstverlener het overwegen waard zijn.