Aangezien de geteste meters de tijd meten met kwartsoscillatoren die veel nauwkeuriger zijn dan de spanning en de stroom, bepaalt de meting van het actieve vermogen de nauwkeurigheid van de energieweergave. Daarom is dat de interessantste eigenschap in deze test. Om de nauwkeurigheid van een meter te kunnen beoordelen, hebben we een meter nodig die zelf nog een heel stuk nauwkeuriger is. We gebruikten een van onze nauwkeurige LMG95-energiemeters, die een nauwkeurigheid heeft van 0,03 procent en regelmatig door de fabrikant gekalibreerd wordt.
Bij een niet-lineaire belasting van 2,8 watt (zoals een ledlampje) zit de LMG95, als we rekening houden met afzonderlijke fouten van de spannings- en stroommeetkanalen, er maximaal 0,04 watt naast. Met zulke kleine belastingen is het getoonde actieve vermogen dus op één cijfer achter de komma nauwkeurig.
Om vergelijkbare omstandigheden voor elkaar te krijgen, voeden we de meetopstelling met schone 230 Volt op 50 Hertz vanuit een instelbare AC-bron (Agilent AG6813). Drie standaard lampen van verschillende typen en drie adapters zijn gebruikt als testlading. Een gloeilamp van 60 watt levert geen problemen op voor een energiemeter: hij trekt een sinusvormige stroom die in fase is met de spanning. Vandaag de dag komen andere belastingen echter vaker voor: een 7-watt spaarlamp gedraagt zich iets kritischer bij een capacitieve faseverschuiving. Een 2,7-watt ledlamp met zijn kleine en vooral niet-lineaire stroomsterkte van iets minder dan 0,03 ampère (effectieve waarde, overeenkomend met 6,6 VA op 230 V) wordt een testmiddel: de energiemeter moet tot 16 ampère kunnen meten, maar moet ook bij kleine stromen nog precieze metingen uitvoeren. Usb- en pc-voedingen halen bij belasting alles behalve sinusvormige stroom uit het lichtnet (zie de afbeelding onderaan). Het is ofwel akelig naaldvormig of in het beste geval min of meer sinusvormig als de Power-Factor-correctie (voorgeschreven voor een betere voedingscompatibiliteit) de naalden ‘afvlakt’.
Als typisch voor deze consumentenklasse namen we een usb-lader, een ATX-pc-voeding en de voeding van een compacte pc (Intel NUC). Die laatste heeft slechts één uitgangsspanning, de ATX-voeding echter meerdere, waaronder een aparte stand-by voedingsrail voor idle. De voedingen zijn in twee situaties gebruikt, eerst met lage belasting (pc/NUC in suspend-to-RAM, 2 watt primair) of zonder belasting (usb-lader, 0,1 watt), daarna met matige belasting (pc/NUC idle bij 20 watt, 10 watt voor de lader). We controleerden die belastingspunten op een te reproduceren manier met elektronische belastingen en konden dan tegelijkertijd de waarden op de meters en de referentiewaarde noteren om de relatieve afwijking ten opzichte van de referentie te berekenen.
Om afwijkingen in series af te dekken hebben we steeds twee exemplaren getest. Als de resultaten dicht bij elkaar lagen, wat bij alle testexemplaren het geval was, hebben we het betere resultaat overgenomen.
Sommige voedingen, bijvoorbeeld bij laptops en compacte pc’s, veranderen bij toenemende belasting de manier van werken. Links zie je de NUC-adapter tot ongeveer 40 watt, rechts met PFC. Het continu wisselen kan energieverbruiksmeters zo in de war brengen dat ze onrealistische waarden weergeven.